“Dames en heren, ik weet dat jullie allen zeer geconcentreerd bezig zijn met de wiskunde, maar de tijd vliegt als je het naar je zin hebt. De les is helaas alweer voorbij.” Ik was zo druk met het individueel beantwoorden van vragen dat ik voor een fatsoenlijke lesafsluiting geen tijd meer heb. Ik beantwoord de begroetingen met een vluchtige zwaai naar de camera van mijn laptop en beëindig de vergadering en daarmee de les.
De volgende klas verwacht mijn fysieke aanwezigheid. De afgelopen twee weken hebben we reguliere lessen voor eindexamenklassen afgewisseld met online lessen voor de overige klassen. Vandaag is de eerste dag dat de leerlingen anderhalve meter afstand tot elkaar moeten houden. Ik graai enkele benodigdheden van mijn bureau en vertrek richting de gymzalen.
Na een korte zoektocht bevestigen zowel het nummer naast de deur als de aanwezige leerlingen dat ik de juiste zaal heb gevonden. De tafels en stoelen staan in een keurige examenopstelling en de complete vloer is voorzien van een tijdelijke bedekking. Waar zouden we toch zijn zonder het ondersteunend personeel? Terwijl ik de laptop uit mijn tas pak, kijk ik zoekend om me heen. De tv die voor de gelegenheid is neergezet is overduidelijk veel te klein voor mijn digitale lesvoorbereiding.
“U kunt het, meneer”, klinkt de vermoedelijk cynisch bedoelde opmerking behoorlijk bemoedigend. Ik knik geruststellend, open het lesboek en besluit dat het klassikaal voordoen van een voorbeeld op het whiteboard moet volstaan. Zo groot mogelijk schrijf ik de vergelijkingen op het bord en moet harder praten dan normaal om te vragen of het duidelijk te zien is vanaf de achterste rij. Gelukkig wordt er bevestigd. Het rekenfoutje dat ik tijdens de uitwerking maak wordt keurig door een leerling gecorrigeerd. Een kleine tien minuten later lijken de leerlingen klaar om zelfstandig te gaan oefenen.
De ruime afstand tussen de tafels doet deze klas goed. Mijzelf overigens ook. Ik kan heerlijk rondwandelen en heb volop ruimte om elke leerling die een vraag heeft te woord te staan. Met mondkapje uiteraard. Terwijl ik dit doe, zie ik vanuit mijn ooghoeken een propje papier over de grond rollen. Stoïcijns vervolg ik mijn uitleg waarna ik al wandelend het propje oppak, een volgende leerling help en het propje in de prullenbak gooi. Wanneer dit ritueel zich twee keer herhaalt, ben ik er klaar mee.
“Even voor de duidelijkheid,” begin ik terwijl ik het laatst opgeraapte propje papier duidelijk zichtbaar tussen duim, middel- en wijsvinger voor me houd, “degene die het vanaf nu nog in zijn hoofd haalt een propje te gooien en stoer genoeg is dit niet achter de rug van de docent om te doen kan per direct vertrekken. En hoeft tot aan het eindexamen ook niet weer te komen. Het complete land zit in een lockdown en er is één groep belangrijk genoeg om een uitzondering voor te maken. En dat zijn jullie. Als dit dan de manier is waarop je met dat privilege omgaat, heb je in mijn les niks te zoeken.”
Rustig loop ik via de prullenbak – waar ik het propje met horizontaal gestrekte arm in laat vallen – naar een leerling die enkele ogenblikken geleden haar vinger omhoog had en kniel naast haar neer. Haar aandacht is overduidelijk bij de wiskundeopgaven en niet bij verfrommeld papier dat via de lucht verplaatst dient te worden. Ze lijkt het privilege om onderwijs op locatie te mogen volgen op waarde te schatten. En met haar gelukkig het grootste gedeelte van de leerlingen.