“Je bent de enige met beenstukken!” Plagend knikt rugnummer 104 naar de benen van een renner met vergelijkbare hoeveelheid koerservaring als ikzelf. Angstvallig kijkt deze om zich heen naar de ogenschijnlijk oneindige verzameling geschoren mannenbenen. Ik zie de twijfel in zijn ogen.
Dit wordt opgepikt door anderen. “Ik zou ze nog snel uitdoen”, grijnst iemand hem een suggestie toe. Even is er nog meer twijfel, maar al snel wordt er onhandig aan de beenstukken getrokken. Het ziet eruit alsof dit wel even gaat duren.
“Over twee minuten starten we”, roept de jury om. Met nog meer averechts werkende haast wordt er geprobeerd de beenstukken uit de trekken. “Ik zou ze aanlaten”, probeert iemand nog meer twijfel te zaaien. Het wordt echter als een goed bedoeld advies opgepikt en de beenstukken worden weer omhoog getrokken.
Ze lijken niet echt lekker te zitten, maar tijd om daar wat aan te doen is er niet meer. Er is vandaag één renner die met beenstukken van start gaat.
Zelf ben ik blij dat ik mijn beenstukken tijdig heb uitgedaan. Ik was daardoor wel aan de late kant en sta achterin opgesteld. Maar ik heb geen hoge ambities voor vandaag. Ervaring opdoen is mijn hoofddoel.
Dus als ik de eerste keer dat we de Bronnegerbult oprijden het peloton enkele meters voor mij zie breken en niet bij machte ben weer aan te sluiten bij de fronttroepen heb ik daar vrede mee. Vooralsnog haal ik net zoveel voldoening uit de strijd om een marginale plek dan die om het podium.
“Als we een groepje vormen kunnen we het wel dichtrijden”, spreekt rugnummer 131 me motiverend toe terwijl hij me passeert. Ik betwijfel het, maar heb erg veel zin om het te proberen en ga in zijn wiel zitten. Als ik achterom kijk zie ik dat de eerstvolgende renner zich ver achter ons begeeft. Hopelijk bedoelde hij een groepje van twee.
Het wordt al snel duidelijk dat we nooit meer bij het peloton – of wat daar nog van over is – aansluiten, maar we pikken wel regelmatig een geloste renner op. Ongeveer de helft daarvan is in staat bij ons aan te haken. Uiteindelijk hebben we een soepel draaiende waaier van zeven renners.
Als we drie kwartier na de start voor de vierde keer de finishlijn passeren wordt het aantal nog te fietsen rondes omgeroepen. “Hoeveel nog?” kijkt rugnummer 131 me lichtelijk bezorgd aan. “Nog drie”, antwoord ik hem naar eer en geweten. “Gelukkig, dat is precies wat er nog op mijn planning stond”, grijnst hij terwijl hij een aerodynamischere houding aanneemt het kleine gaatje tot zijn voorganger dichtrijdt.
Met het einde van de koers enigszins in zicht begint de draaiing van onze waaier te haperen. Het tempo wordt onregelmatig opgevoerd. Als we voor de vijfde keer de bult opgaan en rugnummer 127 vanuit het vierde wiel gretig op kop gaat rijden bedenk ik me hoe ik mijn krachten over de komende twee ronden ga verdelen zodat ik er nog een serieuze eindsprint uit kan gooien.
“Vanwege de te grote achterstand moeten we jullie helaas uit koers halen. Bedankt voor jullie begrip”, wordt er onverwacht omgeroepen. Maar dat was niet de afspraak. Ik had me net voorgenomen voor het eerst in de uitslag van een sportklasse-koers te worden opgenomen.
“Godverdomme, welk begrip?”, wordt achter mij door rugnummer 122 onze blijkbaar gedeelde teleurstelling foeterend onder woorden gebracht. De climax van de koers is ons ontnomen. Volgende keer dan toch maar proberen iets meer van voren te zitten?