Rond een uur of negen ’s ochtends trek ik de voordeur achter me dicht. Het is eind oktober en koud genoeg voor mijn winterjas, maar warm genoeg om de knopen niet dicht te hoeven doen. Mijn sjaal hangt nonchalant langs de voorkant van mijn lichaam en terwijl ik mij fietsend richting de markt begeef, komt de stad langzaam tot leven.
Op gepaste afstand van de markt parkeer ik mijn fiets. Het slenteren door de stad is een aangename bezigheid. Mijn beide handen zitten in de zakken van mijn jas. De rug van mijn linkerhand voelt de boodschappenlijst en mijn rechterhand speelt met het brief- en muntgeld waarmee ik enkel nog op de markt betaal.
De marktkoopmannen leggen een laatste hand aan de opbouw van hun kraam. Sommige van hen knik ik vriendelijk toe. Een enkeling knikt terug. Ondertussen bekijk ik wat de markt te bieden heeft en pas als ik duidelijk heb wat ik waar ga halen, begin ik met inslaan. Voorover hangend over de appels overhandig ik de verkoper een briefje van twintig. In ruil daarvoor krijg ik een plastic zakje met vers fruit en het wisselgeld. Tijdens mijn bedankje is hij alweer een andere klant aan het helpen.
Zo gauw elk product op mijn boodschappenlijst is doorgestreept, stap ik mijn vaste café binnen. De bediening is er bedroevend, maar de koffie acceptabel en je kunt er ongestoord je krant lezen. Twee koppen koffie en drie kranten later stap ik weer naar buiten. De drukte op de markt is toegenomen, maar ik heb mijn proviand binnen. Vanmiddag gaat er uitgebreid gekookt worden.
De wandeltocht terug naar de fiets gaat langs de viskraam, waar ik een visje bestel dat ik ter plekke opeet. Ik zie dat zowel de bomen als de grond zijn voorzien van herfstbladeren en verklaar mijzelf een tevreden man. Op de fiets terug besluit ik bij de bloemist op de hoek een mooi boeket voor mijn vrouw mee te nemen. Ik heb nog een heerlijke zaterdag in het vooruitzicht.